Als ik met mijn kleinkinderen van 9, 6 en 4 jaar in de natuurspeeltuin ben, valt me op dat er bij de jongste geen aarzeling is bij wat ze gaat doen – ze rent direct naar haar favoriete plek, de waterpomp. De zesjarige loopt eerst wat rond voordat ze besluit op het hoge klimrek te gaan en ook de negenjarige maakt een doelbewuste keuze. Temperament speelt hierbij een rol, maar het is ook een wezenlijk verschil tussen jonge en wat oudere kinderen. Het is prachtig om te zien hoe een jong kind als het ware ‘gedachteloos’ op de dingen af gaat; het is van binnen uit gemotiveerd om de wereld te ontdekken en kan dat alleen maar doen door te bewegen en te ervaren.

Wat is nu het magische moment waarop het ervaren overgaat in spel? Bij de vierjarige is dat duidelijk te zien – het water uit de pomp stroomt in haar verbeelding niet zomaar, want het is de rivier in Frankrijk waar ze met haar broertje en zusje kampeerde. De fantasie heeft haar intrede gedaan. En dat is niet door toedoen van een volwassene die spel-ideeën aandraagt, maar het komt uit het kind zelf én het ontstaat doordat kinderen met elkaar communiceren – verbaal of non-verbaal.

Het ongestoorde spel kan ontstaan als kinderen de tijd krijgen om in het spel te komen. Als je goed oplet, kun je zien dat er een aanloopje nodig is – de kinderen bij de waterpomp verdringen elkaar aanvankelijk om te mogen pompen. Onuitgesproken krijgt één de taak te pompen. Interessant is om te zien dat niet per sé het grootste of het bijdehantere kind dit mag doen – ook daar hebben kinderen eigenlijk geen woorden nodig; ze voelen intuïtief wie het meest geschikt is. De anderen verdelen zich – de één werpt dammetjes op, de ander diept de bedding uit en weer een ander begint alvast aan het einde een verhoging (garage? kasteel? toren?) op te werpen. Natuurlijk zijn er schermutselingen en zeker als een ouder kind zich er mee bemoeit of als één van de spelers er plotseling de brui aan geeft.

Bij het observeren van vrij spel zie je dat er voortdurend sprake is van uiterlijke beweging (lichaamsactiviteit, motoriek) en innerlijke beweging (fantasie, nadenken). Beide processen hangen nauw samen en passen bij elkaar. Het is dan ook duidelijk zichtbaar wanneer innerlijke en uiterlijke beweging goed afgestemd zijn – het kind komt in een soort ‘flow’. Het spel gaat stromen en het kind gaat er helemaal in op. En je ziet ook wanneer het niet lukt – dan komt er een beetje rondhangen, hier en daar aan plukken of anderen storen voor in de plaats.

Spelen en bewegen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit lijkt een bekend gegeven, maar in de praktijk blijkt ten eerste dat de kennis over spelen beperkt is en ten tweede dat – ondanks dat het belang van bewegen breed gedeeld wordt – men er niet altijd naar handelt.

Als we het bovenstaande als uitgangspunt nemen, zijn er voor het management en de pedagogisch coaches verschillende taken weggelegd:

1. Wat het spelen betreft, gaat het erom dat er tijd en ruimte is voor de kinderen om tot spelen te komen. Dit roept direct vragen op, zoals: hoeveel speeltijd is er beschikbaar per dag? Is dit echte speeltijd? Is dit in het pedagogisch beleidsplan opgenomen? En ook: hebben pedagogisch medewerkers voldoende kennis van spel, zodat zij niet alleen weten hoe ze de voorwaarden voor spel kunnen creëren maar dit ook kunnen uitleggen aan de ouders?

Bij een lezing die ik gaf voor stafmedewerkers van kinderdagverblijven en naschoolse opvang bij de gemeente Rijswijk brachten verschillende deelnemers naar voren dat sommige ouders fantasiespel afwijzen, omdat kinderen er niets van leren. En bovendien mogen jongens geen prinsessenjurken aantrekken of met poppen spelen want ‘daar worden ze homo van’.

Dan is het van belang dat er kennis en een breed gedragen visie op spelen aanwezig is bij de pedagogisch medewerkers. Het management kan hierop sturen en de pedagogisch coaches kunnen hier een belangrijke rol bij vervullen.

2.  Bij bewegen zijn belangrijke aandachtspunten voor het management: het spelen in de natuur en risicovol spel. Als het pedagogische uitgangspunt is dat kinderen vaak en lang buiten zijn (zoals in Scandinavië) moeten de ouders het belang daarvan inzien en weten dat kinderen goede buitenkleding nodig hebben en vies kunnen worden. Daarbij komt dat kinderen kunnen klimmen en dus ook kunnen vallen. Na een lezing op een kinderdagverblijf in Amsterdam kwam een vader naar me toe en zei: “Weet je waarom ik deze opvang gekozen heb? Omdat de kinderen hier van een muurtje mogen vallen”.

Gerelateerde berichten