Ik denk dat kinderen gemakkelijker leren wanneer we inspelen op hun belevingswereld. Waar zijn ze mee bezig? Wat maken ze mee? Soms vind ik dat lastig, omdat ik van tevoren al een complete logopediebehandeling hebt voorbereid, maar ik word steeds handiger in het me aanpassen aan het hier en nu. Zo liet een kleuter me bij binnenkomst een dierentuinfolder zien, hij hield hem stevig vast. Hij en zijn ouders gingen die middag naar het dierenpark in de buurt. Ik stelde rap bij en pakte een oefening over dierentuindieren, zodat hij straks de zebra’s en krokodillen zou herkennen. Ik denk dat het werkt. De begrippen gaan voor hem leven.
Goed beklijven van oefenstof
Of ik gebruik de jaarlijkse kermis en oefen met woorden als ‘draaimolen’, ‘attractie’ en ‘suikerspin’. De woorden krijgen betekenis en blijven hangen omdat ze direct aansluiten bij wat het kind meemaakt op dat moment. Zelf merk ik dat de woorden die ik aan belevenissen plak goed beklijven. Als ik ze bespreek en oefen, prik ik ze direct op het mentale prikbord. En ze zitten daar goed vast.
Thema ‘vakantie’
Een meisje van vijf liep onlangs met hangende schouders mijn kamer binnen. ‘Wat is er?’, vroeg ik. ‘Pappa en mamma gaan op kavantie’. Haar ouders gingen er samen een aantal dagen op uit. De vijfjarige zag er tegenop; logeren bij oom en tante, weg van huis zonder ouders. Voor mij hét moment om dit thema aan te vatten. We stampten met onze voeten op de grond bij elke lettergreep: va-kan-tie, va-kan-tie. We zochten naar plaatjes van Istanboel en rondvaartboten. ‘Als je ze mist, pak je gewoon je schrift om even naar ze te zwaaien’, zei ik wijzend naar de opgeplakte foto van de populaire Turkse stad. We bladeren nog vaak terug, naar die vakantiepagina’s in het oefenschrift.