Het klinkt zo vanzelfsprekend, samenwerken bij de zorg voor kwetsbare kinderen. In de praktijk blijkt het lastiger dan zo opgeschreven. Daar zit een logische kant aan want ‘we hebben wel wat beters te doen’: een hoop noteren en van alles bijhouden, we moeten plannen maken en de kwaliteit driftig bewaken. Maar het zou toch ook heel simpel kunnen zijn. Zullen we proberen ons niet blind te staren op wat niet kan, maar kijken naar wat wel lukt in onze volle agenda’s?
De jongen waar dit pleidooi bij past, is net drie en erg bang om te praten. Er gaat van alles mis bij het uitspreken van woorden. En iets vertellen, dat lukt nog niet. Bij de logopedie oefenen we zo hard als kan en beetje bij beetje durft hij nu te spreken, soms in zinnen van drie woorden. Op de kinderopvang zwijgt hij. Doodeng vindt-ie het om zich hardop te laten horen; hij knikt en wijst aan. In mijn contact met de pedagogisch medewerkers gaf ik daarom tips om heel voorzichtig de spreekdrempel voor hem te verlagen.
Ideeën uitwisselen is prettig. Het geeft mij een beeld van het kind in de groep en mijn adviezen helpen de pedagogisch medewerkers om taal te stimuleren. Helaas sloeg de blijdschap bij dit overleg snel om in teleurstelling. ‘We hebben een erg drukke groep en nee, daar is geen tijd voor.’ Maar mijn tips waren best bescheiden. Ik vroeg zo’n vijf minuten individuele aandacht per dag en nog wat andere aanpassingen, zoals het meekomen van oma, een paar ochtenden.
Het zette me toch aan het denken. Houd ik te weinig rekening met de drukke schema’s in de opvang? Is de ruimte voor extra begeleiding te klein? En zo ja, hoe ernstig is dat? Voor deze jongen hoop ik dat het meevalt, dat het gewoon een hectische ochtend was toen ik belde.